width and height should be displayed here dynamically

Essays

168

maart-april 2014

Lokaal-regionaal-provinciaal (2)

Moet lokaliteit enkel als een fysieke plek of ook als een ‘knoop in een netwerk’ worden gedefinieerd? Deze vraag is het vertrekpunt in een door Michiel Dehaene gemodereerd panelgesprek over ‘glokaliteit’ en stedelijkheid (in Vlaanderen) met stadssocioloog Eric Corijn en de stedenbouwkundigen André Loeckx en Joachim Declerck. Loeckx benadrukt het belang van de ‘ambivalente ruimte’ – de ruimte waar verschillende dimensies zoals het rurale en het (groot)stedelijke samenkomen – en stelt dat daar een ‘politieke strijd’ wordt uitgevochten. Declerck bekritiseert de heersende gedachte ‘dat Vlaanderen gekenmerkt zou worden door een sterke eigenheid en interne coherentie’ en houdt een pleidooi om de verschillen in het Vlaamse verstedelijkte landschap juist te versterken. Corijn, ten slotte, breekt een lans voor de grootstad, omdat die bij uitstek de locus vormt voor ‘het samenleven met onherleidbare verschillen’, en legt een verband tussen het gebrek aan stedelijke cultuur in Vlaanderen en de successen van extreem-rechts in het recente verleden.

De tweede bijdrage in dit nummer betreft een correspondentie tussen architect Pierre Hebbelinck en architectuurcriticus Geert Bekaert. Voor Hebbelinck biedt het lokale kansen om een kritisch en ‘antiuniversalistisch’ perspectief op de architecturale praktijk te ontwikkelen. Bekaert beschouwt het lokale als een moment in de dynamiek van élke (artistieke/architecturale) praktijk: ‘Er is niets anders dan het lokale, maar dat lokale zelf kan slechts bestaan door het universele in zich op te nemen. Het lokale streeft altijd naar het universele, maar kan dit nooit bereiken.’ Daarbij legt Bekaert de vinger op een belangrijk probleem: als je voor ‘het lokale’ als zodanig opkomt, dreig je in ‘lokalisme’ te vervallen.

In een voorpublicatie van zijn autobiografische roman thematiseert Bart Meuleman de beklemming van het lokale. Het is de geometrisch-abstracte kunst van Mondriaan, met haar universele aanspraak en sublieme gestrengheid, die hem aan de benepenheid van het ouderlijk huis doet ontsnappen.

Tot slot omvat dit nummer een tekst van Ernst van Alphen over het fotowerk van Awoiska van der Molen en de eerste aflevering van een interview door Koen Brams & Dirk Pültau met Marc De Cock, de voormalige voorzitter van de eveneens voormalige Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst van Gent.