width and height should be displayed here dynamically

Essays

167

januari-februari 2014

Lokaal-regionaal-provinciaal

Termen als ‘lokaal’, ‘regionaal’ en ‘provinciaal’ hebben vaak een pejoratieve bijklank. Wie die woorden zonder ironie gebruikt, zou hopeloos aangestoken zijn door nostalgie, of erger nog, in de meest verdachte ideologische straatjes verzeild zijn geraakt. In dit nummer wil De Witte Raaf daarentegen nagaan wat het ‘lokale’, ‘regionale’ en ‘provinciale’ in positieve zin te betekenen hebben.

Het nummer opent met een bijdrage van Jouke Kleerebezem over hét medium dat met de achterstelling van het lokale vereenzelvigd wordt: het internet. Maar wat blijkt? Sinds het globale netwerk mobiel werd, is het lokale en regionale helemaal terug! Het lokale verschijnt echter niet zoals voorheen, maar wordt door de formats van het mobiele internet getransformeerd: ‘de territoria, regionen en lokaliteiten krijgen zelf nieuwe parameters en kwaliteiten toebedeeld’. Daniël Rovers situeert het lokale in onze verworteling in de taal – in de manier waarop we vastzitten in allerlei inwisselbare spreekwijzen en gemeenplaatsen. Hij stelt bovendien dat sommige schrijvers – hij bespreekt het werk van Maartje Wortel, Tonnus Oosterhof en Anton Valens — deze verschillende ‘taaleigens’ met elkaar in conflict brengen en zo de schijn van universaliteit van dominante spreekwijzen doorbreken. De meervoudige talige verworteling houdt dus de belofte van kritisch verzet in!

Alles wat we vervaardigen, wordt érgens gemaakt (en komt soms élders terecht): die gedachte staat centraal in een tweede cluster van het nummer. Christophe Van Gerrewey bespreekt de eerste projecten van Rem Koolhaas. Deze ontwerpen waren gebaseerd op (metropolitane) principes die Koolhaas ergens – met name in New York – had ontrafeld en die hij op een plek toepaste waar ze niet ‘thuishoorden’: Koolhaas’ thuisland Nederland. ‘Het is pas door zijn terugkeer dat zijn aanpak en zijn architectuur betekenisvol werd’, concludeert Van Gerrewey. Steven Humblet belicht de impact van het langdurige verblijf van Berenice Abbott in Parijs op de manier waarop ze nadien haar thuisstad New York in het vizier nam. ‘Wat nodig is, is een kunstenaar […] wiens blik is aangescherpt door een lang verblijf in het buitenland, en die precies daarom het unieke, eigen Amerikaanse karakter van het onderwerp beter kan lezen’, aldus Humblet. Bart Meuleman beschrijft de reisjes die hij als jonge snaak maakte van de provinciestad Turnhout naar de ‘grote stad Antwerpen’, een busrit van amper 42 kilometer die hem echter – via de platen die hij er kocht – toegang verschafte tot een onvermoede, geheimzinnige wereld.

Koen Brams & Dirk Pültau gaan in gesprek met Piet Vanrobaeys, over zijn periode als ‘instellingsverantwoordelijke’ van het Provinciaal Centrum voor Beeldende Kunsten te Hasselt. In het kader van de reeks De geschiedenis van het NICC spreken dezelfde auteurs met Fred Eerdekens over Door de smeerpijp, de eerste tentoonstelling geïnitieerd door het NICC (september 1998).

Tot slot bevat dit nummer een tekst van Bart Verschaffel over het schilderkunstige oeuvre van Walter Swennen.