width and height should be displayed here dynamically

Essays

174

maart-april 2015

(Ratio en) geweld

Waarom lezen we Sade? Waarom zijn we zo gefascineerd door geweld? Dat vraagt Marc De Kesel zich af in de openingstekst van dit nummer, een bespreking van de recente tentoonstelling Sade. Attaquer le soleil (Musée d’Orsay, Parijs, 2014-2015). De Kesel bekritiseert de reducerende en moraliserende manier waarop curator Annie Le Brun de sadiaanse wreedheid leest, namelijk ‘exclusief als een metafoor voor het ‘oneindige’ dat het verlangen kenmerkt en dat tot vandaag verdonkeremaand blijft.’ Hij betoogt dat Sade niet zozeer de scandaleuze, wrede waarheid over het verlangen reveleert. Sade wil met zijn eindeloze opeenstapeling van wreedheden juist bewijzen dat er ‘geen wreedheid, geen kwaad en geen lijden is’. Hij ontkent het tekort en verwijlt in de bevrediging ervan. Gelukkig, zo besluit De Kesel, lezen wij Sade niet als een levensfilosofie of een moraal, maar als ‘kunst’ – kunst die ons, door het wrede voorwerp van ons verlangen te tonen, daarvan afhoudt.

De tweede tekst, een vertaling van een hoofdstuk uit het onlangs verschenen boek Violence dans la raison? Conflit et cruauté van Marcel Hénaff, vertrekt van het boek dat de klassieke westerse tegenstelling tussen rede en geweld als geen ander heeft onderuitgehaald: Dialectiek van de Verlichting (1946) van Max Horkheimer en Theodor W. Adorno. Aan de hand van twee literaire personages (Homeros’ Odysseus en Markies de Sade’s Juliette) betogen Horkheimer en Adorno dat de westerse rede wordt gekenmerkt door een destructief geweld dat rechtstreeks uitmondt in het industriële kapitalisme, de oorlogen en uitroeiingskampen van de 20e eeuw. Hénaff daarentegen stelt dat Sades roman ‘een nieuwe vorm van geweld’ aankondigt, die het Verlichtingsproject te buiten gaat. Hij karakteriseert dat geweld als volgt: ‘Terreur als openlijk bestuursplan, als wettelijk bekrachtigd instrument van de vrijheid en vooral als praktijk van een wreedheid die hele populaties treft.’ Adorno & Horkheimers Verlichtingskritiek staat ook centraal in een bijdrage van Stefaan Vervoort over het Zwitserse kunstenaarsduo Fischli & Weiss. Vervoort toont dat hun werk van de jaren 80 als een allegorie van de Verlichtingskritiek à la Horkheimer & Adorno kan worden gelezen, maar dat de kunstenaars ook verder gaan: ze zoeken naar ‘een nieuwe of andere vorm van kritiek, die uitgaat van de ongrijpbaarheid en meerduidigheid van betekenis.’

Steven Jacobs & Hilde D’haeyere exploreren een minder bekend thema in het werk van drie denkers van de Frankfurter Schule, met naast Adorno ook Walter Benjamin en Siegfried Kracauer. Wat blijkt? Deze genadeloze cultuurcritici bleken opvallend positieve woorden over te hebben voor de Amerikaanse slapstick; alsof ze het over avant-garde hadden, betoogden ze dat Chaplin & co de ‘irrationele keerzijde van de rationalisering’ blootlegden.

Lieske Tibbe bespreekt de tentoonstelling Van Gogh in de Borinage. De geboorte van een kunstenaar (BAM, Mons, 2015). Naar aanleiding van een andere tentoonstelling – Collectieonderzoek III: Kunst in Europa na ’68 in het S.M.A.K. – gaat Koen Brams in op de eerste grote internationale manifestatie van Jan Hoet als directeur van het Museum van Hedendaagse Kunst, de voorloper van het S.M.A.K.: Kunst in Europa na ’68 (1980). Brams besteedt onder meer aandacht aan de idiosyncratische selectieprocedure van de tentoonstelling, de impact van selectiecommissielid Piet van Daalen op Hoet, en de ontbolsterende voorliefde van de Gentse conservator voor volkse activiteiten ten bate van de kunst.