width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

188

juli-augustus 2017

Analogie en kopie (bewust/onbewust)

Hoe komt het dat zo veel moderne en hedendaagse kunstwerken op elkaar lijken? Kopiëren kunstenaars elkaar, en zo ja, doen ze dit bewust of onbewust? Klopt het dat jonge kunstenaars steeds vaker onbewuste kopies van bestaande kunstwerken produceren? Wordt de kunstgeschiedenis steeds ‘subliminaler’ gerecipieerd? Deze vragen vormden de aanleiding voor dit nummer.

In het openingsessay vertrekt Oliver Sacks van een ‘valse’ kinderherinnering om verschillende voorbeelden te bespreken van schrijvers die zich het werk van anderen zo hadden eigengemaakt dat zij het voor het hunne aanzagen. Is dit ‘onbewuste kopieergedrag’ problematisch? In extreme gevallen wel, maar tegelijk vormt een dergelijke ‘onverschilligheid over de bron’ een noodzakelijke voorwaarde om een relevante bijdrage aan de cultuur en de kunst tot stand te brengen, aldus Sacks. Vooral de creativiteit van kunstenaars ‘heeft zulke vergeetachtigheid nodig, zodat herinneringen en ideeën opnieuw opkomen en in nieuwe contexten en perspectieven geplaatst worden’. Zonder ‘onbewust plagiaat’ is originele kunst onmogelijk: het is een pittige conclusie in tijden waarin het originaliteitsbegrip nog steeds hoogtij viert. Agentschap (Kobe Matthys) presenteert een rechtszaak die volledig draait om de notie van de ‘onbewuste kopie’. In 1971 werd ex-Beatle George Harrison van plagiaat beschuldigd. Paradoxaal genoeg oordeelde de rechter dat George Harrison slechts ‘onbewust’ had gekopieerd… maar niettemin schuldig was.

Raphaël Pirenne en Dirk Pültau interviewden kunstenaar Michel François over het tentoonstellingsproject Faux Jumeaux [Valse tweelingen] (S.M.A.K., Gent, oktober 2008 – januari 2010), dat rond frappante gelijkenissen tussen kunstwerken draaide. Wat François interesseerde was echter niet de kwestie van de (on)bewuste kopie, wel integendeel: voor hem ging het erom dat ‘die vormovereenkomsten ons ertoe dwingen om naar de inhoud en de context van die werken te kijken, en te achterhalen hoe ze van elkaar verschillen.’ François’ klemtoon op de ‘onafhankelijkheid’ van deze ’tweelingwerken’ vormt in een tweede bijdrage van Agentschap uitgerekend het juridische argument om de beklaagde van schending van het auteursrecht vrij te pleiten: ondanks de frappante gelijkenissen tussen de twee ornithologische vogelaquarellen waar deze zaak om draait, oordeelde de rechter dat er niet gekopieerd was en dat ‘beide schilderijen met hetzelfde thema […] onafhankelijk waren gemaakt’.

Jorinde Seijdel ontdekte tot haar verbazing eenzelfde beeldfragment in twee totaal verschillende kunstwerken over al even uiteenlopende onderwerpen: de films D-I-A-L History (1997) van Johan Grimonprez (over vliegtuigkapingen en hun spectacularisering) en Raw Footage (2006) van Aernout Mik (over de oorlog in ex-Joegoslavië). ‘Ondanks haar preoccupatie met de waarheid […] staat de kunst niet per se buiten of boven het ‘post-truth’ regime’, luidt haar conclusie. Koen Sels bezocht de tentoonstelling Copy Construct van Kasper Andreasen in Cultuurcentrum Mechelen en stelde vast dat de op reproductie en kopie gebaseerde kunstwerken uit de expo in hun materialiteit ook unieke exemplaren vormen.

Daniël Rovers zag een dubbelexpo (Museum Arnhem/Stedelijk Museum Schiedam) over Pierre Janssen, de presentator van het legendarische televisieprogramma Kunstgrepen (1959-1975), en verbaasde zich over het vanuit hedendaags perspectief ongehoord improvisatorische en ‘ongeformatteerde’ karakter van de uitzendingen. Naar aanleiding van een retrospectieve in het Bonnefantenmuseum (Maastricht) analyseert Christophe Van Gerrewey de onmogelijke combinaties in het getekende oeuvre van Raymond Pettibon.