width and height should be displayed here dynamically

Essays

178

november-december 2015

Traditie (2)

Het verleden geniet steeds meer ‘bescherming’, maar dat maakt onze band ermee niet inniger. Wel integendeel, aldus Rudi Laermans in de openingstekst van dit nummer: ‘‘Patrimonialisering’ of ‘vererfgoeding’ knipt de band tussen verleden en heden door die voor traditie of ervaring juist essentieel is.’ Laermans plaatst die ontwikkeling in de context van een toenemend wantrouwen tegenover (belichaamde) ervaringskennis — in zijn collectieve vorm: traditie – ten voordele van gecodificeerde, toepasbare en veelal prescriptieve ‘kundes’ (zoals opvoedingskunde). Parallel hieraan bespreekt hij de impact van de digitalisering op de verhouding tot het verleden, in het algemeen en voor de artistieke praktijk. Laermans constateert dat veel hedendaagse kunst de ‘mogelijkheid dat het verleden weerstand biedt’ negeert. Dat ‘gebrek aan weerstand’ detecteert Heinz Schlaffer ook in de wereld van de literatuur. Tot in de 18e eeuw stonden ‘dode dichters […] de levenden met troost en opmontering terzijde, alsof ze uit de dood waren opgestaan’, aldus Schlaffer, en ‘was met het dichtersberoep de hoop verbonden om ooit als klassieke schrijver onsterfelijk te worden.’ Vandaag telt alleen ‘het succes van het recentste boek’ en durft geen enkele schrijver nog op zijn ‘onsterfelijkheid’ in te zetten.

Hoe gaan kunstenaars met het verleden om? Sven Vitse vergelijkt de omgang van twee schrijvers, Jacq Firmin Vogelaar en Bregje Hofstede, met de kunstenaarsnovelle Le Chef d’oeuvre inconnu van Honoré de Balzac. Terwijl Vogelaar meent dat Balzac via het hoofdpersonage Frenhofer met romantische kunstenaarsmythen afrekent, lijkt Hofstede zich juist aan dat soort kunstenaarsidealen op te trekken – wat, zo betoogt Vitse, alles met het ontbreken van een emancipatorisch perspectief bij de jonge generatie heeft te maken.

Drie bijdragen gaan in op de omgang met traditie(s) bij kunstenaars van verschillende generaties. Stefaan Vervoort bespreekt de verhouding van de Duitse kunstenaar Thomas Schütte (°1954) tot zijn ‘vaders’ en stelt een kritisch-dialectische verhouding met de voorgaande generatie vast. Dominic van den Boogerd kijkt naar de jongere generaties kunstenaars die hij sinds 1995 als directeur van het Amsterdamse kunstenaarsinstituut De Ateliers leerde kennen. Zette de eerste lichting (met o.a. Thomas Houseago (°1972)) zich af tegen het sluimerende ‘verval van de traditie’ onder invloed van de digitalisering, dan lijkt de band met de traditie bij de recentste lichtingen steeds losser te worden. Steyn Bergs interviewt het kunstenaars- en performersduo Manuel Pelmus en Alexandra Pirici (°1974 & 1982), die zich toeleggen op zorgvuldig gechoreografeerde enactments van bestaande kunstwerken – om het verloren contact met de kunstgeschiedenis te herwinnen?

Christophe Van Gerrewey bespreekt de architecturale traditie van de ‘singulariteit’ – de idee dat architectuur ‘een verschil kan maken’ door het creëren van unieke, exemplarische gebouwen of plaatsen – en de uitholling ervan in een tijd waarin elk gebouw ‘singulier’ wil zijn. Van Gerrewey schetst een sinister beeld, maar doet niettemin een suggestie en pleit voor ‘een krachtige vorm van saaiheid’. In het gesprek van Koen Brams & Dirk Pültau met Geert Bekaert (over diens vroege samenwerking met Jef Cornelis in het kader van televisiefilms over architectuur en stedenbouw (1968-1972)) staat de omgang met de traditie van de modernistische urbanisatie centraal.

Het nummer besluit met een door Koen Brams gemodereerd en geredigeerd panelgesprek over (het gebrek aan) samenwerking tussen musea van oude, moderne en hedendaagse kunst, met als deelnemers Els Silvrants-Barclay (coördinatrice Contemporary Art Heritage Flanders), Manfred Sellink (K.M.S.K., Antwerpen) en Jos Van Rillaer (voormalig Administrateur-Generaal van het Agentschap Kunsten en Erfgoed).