width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

149

januari-februari 2011

Documenten en argumenten

Dit nummer kwam tot stand in samenwerking met Koen Brams

Wie archieven raadpleegt, krijgt vaak te maken met een verslofte verzameling documenten: aantekeningen, brieven, schetsen, teksten, foto’s, snippers, tijdschriften, catalogi enzovoort. In sommige gevallen is er geen enkele vorm van ordening en zit alles kriskras door elkaar. Hoe (on)geordend archieven ook mogen zijn, ze wekken steeds een indruk van ‘gelijktijdigheid’ en ‘gelijkwaardigheid’. Het lijkt niet zozeer dat in een archief de tijd stilstaat, maar dat hij nooit zijn werk heeft gedaan. Wat een contrast met de wijze waarop we gewend zijn aan kunstgeschiedschrijving te doen! Bekeken vanuit het perspectief van het archief lijkt kunstgeschiedschrijving er in de eerste plaats in te bestaan om zoveel mogelijk documenten weg te gooien en enkel deze over te houden waarmee een aantrekkelijk verhaal kan worden gefabriceerd. Nochtans is ook een andere weg mogelijk. ‘Dan maar niet de naald, maar de hele hooimijt’, zo omschrijft Dirk Lauwaert zijn onderzoeksstrategie, die erop neerkomt dat de selectie zo lang mogelijk wordt uitgesteld en wordt ingeruild voor het genot om zich aan het archief te verliezen, om niet iets te zoeken, maar gewoon te zoeken en de kans op vinden zo lang mogelijk volledig open te houden. De radicale verstrooidheid van het archief wordt ten volle omarmd. Een dergelijke aanpak impliceert ook dat de liefde nooit bij één archief stopt. Alle archieven zijn belangrijk, niet alleen die van de hoofdrolspelers in ‘de kunstgeschiedenis’ of in een deelverhaal ervan. Caroline Dumalin besloot Belgische kunstenaars die samenwerkten met het kunstenaarsinitiatief Agora (Maastricht) te onderzoeken. Er was geen ‘werkhypothese’. Maar wat bleek? Tussen twee Belgen – Filip Francis en Yves De Smet – kon een tot dusverre onvermoede relatie worden gelegd. De ultieme sleutel kon bovendien niet worden gevonden in het Agora-archief, maar in het privéarchief van Yves De Smet.

In hoeveel andere schijnbaar ‘onbelangrijke’ archieven zou er nog cruciale informatie over Francis/De Smet/Agora verscholen liggen? Hoe verleidelijk is het niet om op deze vraag een antwoord te zoeken op internet? En wat als een digitale zoekactie niets oplevert? Moeten we dan stoppen met zoeken? In dit nummer wordt gewaarschuwd voor de belofte van het archief die ons bijvoorbeeld door het internet wordt voorgeschoteld. Florian Schneider wijst op de ingrijpende ‘preselectieprocessen’, die vaak ingegeven zijn door marktbelangen, en haalt aldus de populaire veronderstelling onderuit als zou het internet kunnen worden gezien als een wereldwijd en ongelimiteerd archief.

Tussen de even prikkelende als angstaanjagende onoverzichtelijkheid van het archief en de mythische belofte van de vrijheid van het internet in, presenteert dit nummer een aantal archieven. Zeer uiteenlopende archiefpraktijken komen aan bod. Digitale sites rond dans en beeldende kunst (www.sarma.be en www.kunstonline.info) staan tegenover papieren archieven zoals het (pers)archief van Roger Raveel in zijn museum te Machelen-aan-de-Leie. Archiefpraktijken van grote instituten (Tate Archive) worden met idiosyncratische persoonlijke archieven geconfronteerd (het Archiv Manfred Wandel te Reutlingen) of met individuele kunstenaarsarchieven (het archief van Jef Verheyen). Het is moeilijk om zich niet te laten bedwelmen door de immense mogelijkheden die deze praktijken bieden…

Argumenten en documenten

Archieven zijn een onmisbaar instrument als het gaat over de geschiedschrijving van de wereld van de beeldende kunst. Ook bibliotheken zijn dat. Hans De Wolf herinnert ons aan het verband tussen de kwaliteit van het ‘kunstbibliotheekwezen’ in Vlaanderen en het niveau van de kunstgeschiedschrijving die er bedreven wordt.

Hoe is het met de archieven zelf gesteld? We zagen ettelijke voorbeelden de revue passeren van doorgaans spannende archiefpraktijken. Zowel in het buitenland als in het binnenland kunnen archieven/praktijken worden gevonden die uitnodigen tot geweldige ontdekkingstochten. Tegelijk kunnen alvast enkele problemen worden vastgesteld. De site Kunst On Line voor beeldende kunst in België na 1945 zit voorlopig in het slop. Instellingen die in principe hooggekwalificeerd zijn om onderzoek naar een bepaald onderwerp te verrichten of te ondersteunen, beschikken niet over het noodzakelijke archief, noch over de bijhorende archiefwerking om dit waar te maken (voorbeeld: Roger Raveelmuseum). Het meest verontrustend is evenwel dat archieven – vaak met de grootste liefde en evenveel inzicht samengesteld – ten prooi vallen aan desinteresse. De meeste personen die over een archief beschikken en die wij hebben ontmoet in het kader van ons onderzoek over de Belgische kunst, weten in de verste verte niet wat ze met hun archief moeten doen. Op lokaal of regionaal niveau bestaan er heel wat instituten waar particuliere archiefbezitters hun eigendom zouden kunnen deponeren. Waarom doen die eigenaren van archieven dat dan niet? De talloze particuliere archiefbezitters die wij leerden kennen, onder wie Léonore Verheyen, zijn bijzonder wantrouwig om hun bezit ergens in bewaring te geven. Zij missen betrokkenheid bij hun eigendom, zij vrezen dat hun archieven niet zullen worden ontsloten en dat zij niet op een veilige manier ter beschikking zullen worden gesteld aan onderzoekers, ja, dat hun archief zal worden geplunderd. Bezoeken we deze openbare archieven – in musea & universiteiten, gemeenten & provincies – dan blijkt deze angst zeker niet gerechtvaardigd. In deze openbare archieven worden onderzoekers met open armen ontvangen en op deskundige wijze begeleid. Waarom hebben de particuliere eigenaars van archieven dan een andere perceptie? Zou er een verband zijn met de manco’s op het vlak van archief- en onderzoeksfaciliteiten die in dit nummer worden geconstateerd? Of heeft het – fundamenteler – te maken met een reductionistische kijk op kunstgeschiedschrijving, die een immens deel van de rijke schat aan archieven ‘op Vlaamse zolders’ buiten beeld houdt? Om de vraag naar de huidige toestand van onze archieven te beantwoorden, willen we in het komende nummer een microscopische strategie ontplooien, de omgekeerde van dit nummer. Verschillende onderzoekers zullen met een stel gerichte, onderling samenhangende onderzoeksvragen een aantal archieven in binnen- en buitenland benaderen. Wat ons interesseert zijn uiteraard de antwoorden op hun onderzoeksvragen, maar ook wat hun ervaring was met het betreffende archief. Via die onderzoeksvragen kan de archiefwerking op een uiterst gerichte manier worden doorgelicht. Misschien krijgen we zo een preciezer beeld van de toestand inzake kunsthistorische archieven in Vlaanderen.