width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

148

november-december 2010

De acte de présence van het prinselijk paar, de toespraak van Vlaams Minister-President Kris Peeters en de bomvolle Blauwe Zaal van deSingel lieten er geen twijfel over bestaan: de opening op 1 oktober jongstleden van de nieuwbouw van deSingel te Antwerpen, ontworpen door Stéphane Beel, was hét culturele event in Vlaanderen van de afgelopen jaren. Met de toevoeging van Beels nieuwbouw aan het bestaande gebouw van Léon Stynen presenteert deSingel zich thans meer dan ooit als de culturele megapool van de regio. In het complex komen zowat alle kunstdisciplines aan bod en wordt er zowel op het vlak van productie, presentatie als educatie rond de kunsten gewerkt. Met de realisatie van de nieuwbouw heeft deSingel echter ook een nieuw zelfbeeld de wereld ingestuurd: voortaan heet deSingel een ‘kunstcity’ te zijn. Dat die vlag bij de opening van de nieuwbouw wordt gehesen, suggereert dat de transformatie van deSingel in ‘kunststad’ vooral aan Beels toevoeging te danken is. In de openingsbijdrage van dit nummer plaatsen Fredie Floré en Bruno Notteboom vraagtekens bij de ‘stedelijke’ kwaliteit van Beels architectuur en bij de mogelijkheid om de idee van een kunststad in architectuur te vertalen. Via een analyse van de naamsveranderingen die deSingel in de aanloop naar de nieuwbouw te beurt viel – van ‘kunstencentrum’ over ‘kunstcampus’ tot ‘kunstcity’ – tonen Floré en Notteboom aan dat de communicatie van deSingel een minstens even grote rol speelde in de ‘realisatie’ van deze ‘kunststad’.

Dankzij de nieuwbouw beschikt deSingel voortaan over een aantal nieuwe faciliteiten, waaronder een aparte ruimte voor de (architectuur)tentoonstellingen die sinds jaren letterlijk in de wandelgangen van deSingel plaatsvonden. Geert Bekaert bespreekt de eerste tentoonstelling – een retrospectieve van de Antwerpse architect Renaat Braem, gehouden ter gelegenheid van diens 100ste geboortedag – en neemt ook de twee belangrijkste publicaties onder de loep die ter gelegenheid van het Braemjaar zijn uitgegeven: het lijvige Renaat Braem 1910 2001 en de heruitgave van Braems beruchte ‘schotschrift’ Het lelijkste land ter wereld.

Elders in dit nummer bespreekt Bart Verschaffel het jonge oeuvre van Office Kersten Geers David Van Severen tegen de achtergrond van het laattwintigste-eeuwse ‘deconstructivisme’ in de architectuur en de misverstanden die erdoor werden voortgebracht. Fredie Floré las het boek Design museum Gent. Historiek en collecties van directeur Lieven Daenens en stelt vast dat er weinig veranderd is in het beeld dat dit museum van zichzelf en van zijn geschiedenis ophangt. Wat haar nog het meest verbaast, is evenwel dat Lieven Daenens zich niet eens de naam van zijn voorganger herinnert, die het museum nochtans meer dan 20 jaar leidde… Wouter Davidts bespreekt het werk van Koenraad Dedobbeleer, die in zijn recentste tentoonstelling bij Micheline Szwajcer sculpturen toonde die verrassend veel op designobjecten lijken. Ten slotte voerden Koen Brams en Dirk Pültau drie gesprekken met Yves Aupetitallot, die in 2008-2009 in Le Magasin te Grenoble een tweeluik realiseerde over de kunst van de jaren 80.