width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

104

juli-augustus 2003

Exegetisch delirium

In een klassiek essay uit 1964, getiteld Against Interpretation, gaat Susan Sontag de strijd aan met de overheersende tendens om kunstwerken slechts als een vehikel voor betekenis te zien. Ze hekelt de neiging om via de interpretatie van een werk de zintuiglijke ‘huls’ als het ware overbodig te verklaren. “To interpret is to impoverish, to deplete the world – in order to set up a shadow world of ‘meanings’.” Volgens Sontag staat de gewoonte om te interpreteren onder bepaalde omstandigheden ten dienste van een reactionaire agenda. “In some cultural contexts, interpretation is a liberating act. It is a means of revising, of transvaluing, of escaping the dead past. In other cultural contexts, it is reactionary, impertinent, cowardly, stifling.”

Hoewel Sontags pleidooi voor oppervlakte in plaats van diepte, voor een erotiek in plaats van een hermeneutiek van de kunst, destijds nog een subversief element bezat, kunnen we achteraf vaststellen dat zij in feite vooruitliep op de huidige cultuur van extreme prikkels en voorgeprogrammeerde ervaringen. Het is dan ook de vraag of een culturele context ooit zo eenduidig kan zijn als Sontag het deed voorkomen. Op dit moment leven we in een cultuur die gekenmerkt wordt door een manische interpretatiezucht, maar die tegelijkertijd elke interpretatie overbodig maakt. Snelle prikkels en geraffineerde effecten hebben de plaats van betekenis ingenomen. Sommige waarnemers trekken hieruit de conclusie dat interpretatie niet langer nodig of gewenst is. Frits Gierstberg en Bas Vroege, de organisatoren van de recente Foto Biënnale in Rotterdam, drijven in hun catalogustekst de spot met ouderwetse waarnemers die nog proberen om een beeld te ontraadselen. Over tijdschriften zoals Purple, TANK en More Food schrijven zij: “Deze bladen, typerend misschien voor de huidige ontwikkeling van de beeldcultuur, bieden alleen nog maar beeld, beeld, en nog eens beeld en wie op zoek gaat naar enige samenhang of betekenis in de klassieke vorm verraadt zich als behorende tot de verloren generatie van ‘Barthesianen’: kijkers op zoek naar een boodschap of een ‘verborgen code’ die het bestaan van het beeld legitimeert.”

Na het in onbruik raken van de semiotiek is er geen dominante, overkoepelende methode meer beschikbaar om beelden, kunstwerken en cultuurproducten te ‘lezen’. Ook wie Susan Sontags aanbeveling – “[to dissolve] considerations of content into those of form” – serieus zou willen navolgen, moet constateren dat daarvoor geen kant-en-klare, universele receptuur meer bestaat. Interpretatie is een ‘vrije kwestie’ geworden, en dat feit heeft er mede toe bijgedragen dat professionals en amateurs zich van hoog tot laag voor die taak capabel achten. Op internet trachten geobsedeerde fans de geheimen van het Star Wars-epos te doorgronden, hetgeen gepaard gaat met scholastische muggenzifterijen en een herhaling van het oude literatuurtheoretische debat omtrent de intentional fallacy; is het relevant wat George Lucas bedoeld heeft of niet? Daarnaast bestaat er een kaste van professionele betekenisgoeroes, die altijd klaar staan om de diepere betekenis van de nieuwste boeken, films, televisieformats en modetrends onder woorden te brengen. In het kader van de visual studies storten academici zich bij voorkeur op soaps en commerciële blockbusters, die binnen het juiste theoretische kader even complex blijken te zijn als Finnegans Wake. Er bestaat geen fundamenteel verschil meer tussen dieptelezing en oppervlakte-effect. Even gemakkelijk als beelden en geluiden kunnen nu ook filosofische referenties gesampled worden. De Matrix-films, die flitsende actiescènes vermengen met brokstukken Baudrillard, christendom en gnosis, worden bedolven onder opgewonden speculaties en interpretaties. Toch lijken de citaten en verwijzingen in deze blockbusters slechts gericht op een opportunistische simulatie van betekenis, bedoeld om critici te imponeren en om behalve de grote massa ook een gecultiveerd publiek te bereiken met een ultieme synthese tussen high en low.

Is er nog een doorgang mogelijk tussen Scylla en Charibdis, tussen een hysterische interpretatiedwang en een gedachteloze overgave aan allerlei prikkels? In principe is niets onbruikbaar. Een cultuur die voortdurend interessante aanzetten opzuigt en tot soundbytes en hypes reduceert, is op haar beurt ook vatbaar voor de productieve toe-eigening en verdraaiing van haar meest problematische aspecten. Zo geeft Slavoj Zizek in zijn lacaniaanse interpretaties van Hollywoodfilms de academische instantduiding van de beeldcultuur een bijna parodistische intensiteit, op zo’n manier dat het exegetisch delirium opeens écht bevrijdend begint te werken.

Daarmee vergeleken is de geduldige, contextgerichte analyse van beelden en teksten misschien minder sensationeel, maar zeker niet minder waardevol. Zo’n gedetailleerde beschouwing kan nieuw licht werpen op beeldmateriaal dat een marginale status heeft in de homogene mediacultuur. Een voorbeeld van dergelijk materiaal is de negentiende-eeuwse stadsfotografie, die in dit nummer van De Witte Raaf uitgebreid aan de orde komt. Voor de vroege stadsfotografie is, anders dan voor de negentiende-eeuwse schilderkunst, nog geen evidente ‘leesmethode’ beschikbaar. Zoals Paul Edwards en Dirk Lauwaert in hun essays over dit onderwerp laten zien, moet in zo’n geval de theorie uit het materiaal zelf worden gepeurd. Het materiaal vertegenwoordigt onbezet gebied, maar is tegelijkertijd niet vrij van tegenstrijdigheden, die als eerste onderzocht en gethematiseerd dienen te worden. Ook Bart Verschaffel en Margriet Schavemaker doen in hun artikelen – de eerste over Balthus, de tweede over beeld en taal in de kunst van de jaren zestig – bewust een aantal stappen terug, om vanuit de marge uiteindelijk toch weer aansluiting te zoeken bij de hedendaagse cultuurproductie. Het specifieke karakter van deze analyses doet niets af aan het feit dat zij nieuwe perspectieven opleveren die als oneigentijdse, anachronistische leesmethoden wellicht ook kunnen worden toegepast op producten van de hedendaagse cultuur.

Sven Lütticken / Camiel van Winkel